Blog 5 | Bestuurdersaansprakelijkheid in de oprichtingsfase
In deze en de komende blogs zal ik een aantal verschijningsvormen van externe aansprakelijkheid bespreken.
B.V. i.o.
De wet biedt iemand die een besloten vennootschap wil oprichten de mogelijkheid om enige tijd vóór de oprichting van de vennootschap te handelen onder de naam BV in oprichting (BV i.o.).
Hierdoor kunnen alvast overeenkomsten aangegaan worden terwijl de vennootschap formeel nog niet is opgericht. De vennootschap zelf bestaat dan nog niet en zij is aan deze overeenkomsten dan ook nog niet gebonden. De vennootschap moet deze handelingen na haar oprichting “bekrachtigen”, daardoor stemt ze in met de rechtshandelingen. Tot het moment van bekrachtiging is de persoon die handelt namens de B.V. i.o. persoonlijk aansprakelijk alsof hij zelf partij is bij de overeenkomst. Na de bekrachtiging vervalt in beginsel deze aansprakelijk. Het is daarom heel belangrijk deze bekrachtiging niet te vergeten!
Bewijs van bekrachtiging
In de wet is opgenomen dat de BV stilzwijgend of uitdrukkelijk kan bekrachtigen. Om bewijs van de bekrachtiging te hebben, wordt de bekrachtiging schriftelijk vastgelegd.
Voor bekrachtiging is nodig dat:
– de vennootschap een verklaring tot bekrachtiging aan de wederpartij richt;
– én dat die verklaring daadwerkelijk door de wederpartij is ontvangen.
Voor welke rechtshandelingen wel hoofdelijke aansprakelijk?
De bekrachtiging geldt voor de rechtshandelingen die zijn verricht vóór de oprichting van de vennootschap.
Voor rechtshandelingen die zijn verricht ná het tekenen van de oprichtingsakte, maar vóór de inschrijving van de vennootschap in het handelsregister, zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk. LET OP!: deze aansprakelijkheid is niet door bekrachtiging (of op een andere manier) weg te nemen bij de bestuurders!
Het is dus van belang om goed af te stemmen wanneer de oprichting plaatsvindt en wanneer rechtshandelingen namens de vennootschap worden verricht.
Daarnaast geldt dat als de vennootschap haar (bekrachtigde) verplichtingen niet nakomt en de oprichter wist of had redelijkerwijs moeten weten dat de BV deze verplichtingen ook niet kon nakomen, de oprichter hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade van de schuldeiser. De wet geeft de schuldeisers zelfs nog een bewijsvermoeden. Indien de BV al binnen één jaar na haar oprichting failliet gaat, dan wordt vermoed dat de oprichter al wist dat de BV de verplichting niet zou nakomen. De oprichter kan dit vermoeden ontkrachten met tegenbewijs.
Hoewel de oprichter niet bestuurder hoeft te worden (dit is vaak wel het geval), hoort deze aansprakelijkheidsvorm wel thuis in het rijtje.